In 2008 vierde de Linschoten-Vereniging haar 100-jarige jubileum met een speciale uitgave Reizen door de eeuwen heen. Voor zijn bijdrage De Linschoten-Vereeniging 1908-2008 ging Femme Gaastra aan de slag met het verenigingsarchief. Wat volgt is een beknopte versie van zijn bevindingen, waarin hij onder meer de periode van de oprichting van de vereniging belicht.
In een klimaat van economische groei, modern imperialisme en hervonden nationaal zelfbewustzijn, groeide aan het eind van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw de belangstelling voor het maritieme en koloniale heden en verleden. Aardrijkskundige genootschappen stimuleerden de verdere exploratie van overzeese landen en volkeren, maritieme en koloniale tentoonstellingen brachten het grote publiek – letterlijk - in aanraking met nieuwe producten en culturen.
De interesse voor historische reisverhalen maakte hier deel van uit. In Groot-Britannië had de Hakluyt Society, opgericht in 1846, al meer dan honderd reisverhalen gepubliceerd toen Albert Hotz en Wouter Nijhoff in januari 1908 besloten dat er in Nederland ook een soortgelijke verening zou moeten komen.
Op 22 februari 1908 kwamen acht heren samen in de Haagse residentie van Hotz. Op de eerste vergadering van de “(Van) Linschoten Vereeniging” waren naast initiatiefnemers Hotz en Nijhoff ook dr. H.T. Colenbrander, prof. J.E. Heeres, F.E. baron Mulert, jhr. J.A. Roëll, G.P. Rouffaer en D.F. Scheurleer aanwezig. ‘Doel hunner komst was het stichten eener vereeniging, welke, onder de naar van ‘De Linschoten Vereeniging’ de uitgave zou bezorgen van oude Nederlandsche reizen, op de wyze zooals dit in Engeland, reeds tal van jaren door de Hakluyt Society wordt gedaan’, zo staat er in het verslag. Er werd een dagelijks bestuur aangesteld met Roëll als voorzitter, Scheurleer als vice-voorzitter en Nijhoff als secretaris en penningmeester.
De vereniging werd aldus vernoemd naar Jan Huyghen van Linschoten, die aan het einde van de zestiende eeuw zijn reisgeschriften publiceerde en daarmee voor handelaars en avonturiers uit de Nederlanden de zeeweg naar Azië openlegde. Die naam – of eigenlijk: de manier waarop de vereniging de naam wilde gebruiken – leidde al meteen tot felle discussie binnen het gezelschap. Heeres was van mening dat ‘Van’ ook in de naam van de vereniging vermeld moest worden – ‘De Van Linschoten Vereeniging’ dus – maar de overige leden voelden daar niets voor en hielden vast aan de voorgestelde naam ‘De Linschoten Vereeniging’. Heeres misnoegd, de rest opgelucht dat hij er de volgende vergadering niet bij kon zijn.
De heren werkten verder aan statuten, een huishoudelijk reglement en een circulaire naar potentiële geïnteresseerde leden. Op 7 maart 1908 kwamen ze voor de derde keer samen in de residentie van Hotz; met goedgekeurde statuten was de vereniging daarbij officieel opgericht. Het bestuur bestond toen uit voorzitter Roëll, vice-voorzitter Heeres (als professor koloniale geschiedenis in Leiden kon hij hier toch niet ontbreken), secretaris Nijhoff en penningmeester Scheurleer.
Al in april 1908 kon de vereniging de eerste geplande uitgaven aankondigen. H. Kern zou de uitgave van Jan Huyghen van Linschoten’s Itinerario bezorgen; verder werd gedacht aan de uitgave van de Eerste Schipvaart van Cornelis de Houtman en de Verscheyden voyagiens van David Pietersz. de Vries. Ook kon de vereniging aankondigen dat er 12 nieuwe leden wilden toetreden.
De publicatie van het Itinerario werd een “moeielyk geval”, zoals de toenmalige commissie van toezicht zich uitdrukte; de lezer kan in de bijdrage van Femme Gaastra terecht voor de details.
Daardoor werd het journaal van Jan Cornelisz. May over zijn zoektocht naar de noordoostelijke doorvaart uiteindelijk het eerste deel in de reeks Werken van de Linschoten-Vereeniging, bezorgd door de Utrechtse archivaris S. Muller en uitgegeven in 1909 in een oplage van 500 exemplaren. Ter gelegenheid van de herdenking van de reis van Hudson in 1609 bracht de vereniging ook een extra publicatie uit, Henry Hudson in Holland: an inquiry into the origin and objects of the voyage which led to the discovery of the Hudson River. Dit was een herdruk van een studie van Henry C. Murphy, gevolmachtigd minister van de VS in Den Haag, uit 1859, aangevuld met noten, documenten en bibliografie door Wouter Nijhoff.
Daarmee was de toon gezet voor de succesvolle reeks Werken, waarover de Linschoten-Vereeniging zich mag beroemen.